Nieuws

Te weinig geld of verkeerde uitgaven, hoe zit het nu met die bekostiging?

Sinds 2006 ontvangen schoolbesturen in het primair onderwijs lumpsumfinanciering. Dat betekent dat schoolbesturen zelf mogen bepalen welk bedrag ze aan welk doel besteden, als de eindopbrengsten maar voldoende zijn. Vorige week stond echter in de krant dat scholen de gasrekening betalen uit de salarispot. Hoe zit dat precies? De SP stelt dat onderwijsgeld in een ‘zwart gat’ verdwijnt en dat de leerling de dupe is. Klopt dit? De PO-Raad zette een aantal vragen en antwoorden over de financiering van het po op een rij.

Scholen betalen de gasrekening uit de salarispot. Hoe kan dat? Het geld dat scholen ontvangen is toch niet geoormerkt?


Hoewel schoolbesturen zelf mogen bepalen hoeveel ze aan welk doel besteden, is het bedrag dat ze krijgen wel opgebouwd uit twee afzonderlijke delen, ieder gebaseerd op een eigen berekening.

  1. Personele lumpsum: Het aantal leerlingen dat de school telde op 1 oktober van het voorgaande schooljaar (T-1 bekostiging), bepaalt voor het overgrote deel hoeveel personele lumpsum een schoolbestuur ontvangt. De lumpsum houdt er rekening mee dat ouder personeel meestal meer verdient dan jonger personeel. Ook krijgen scholen voor speciaal onderwijs meer geld per leerling.
  2. Materiële lumpsum: Deze is er voor bekostiging van zowel het gebouw (onderhoud, schoonmaak, energiekosten) en voor materiele kosten voor het geven van onderwijs (ICT-voorzieningen, lesmateriaal, meubilair). Het ministerie van OCW past de vergoeding elk jaar aan aan de prijsontwikkelingen. Eens in de vijf jaar bekijkt een extern bureau de vergoedingen en beoordeelt deze of de vergoeding voldoende is voor een gemiddelde school. Dit is wettelijk voorgeschreven.

Uit het laatste vijfjaarlijkse rapport van Berenschot bleek dat scholen honderden miljoenen euro’s te weinig krijgen voor onder meer schoolgebouwen en –borden. Daarom gebruikten scholen noodgedwongen een deel van de personele lumpsum om het tekort aan materiële lumpsum aan te vullen. Want hoe je het ook wendt of keert, de gas- en elektriciteitsrekening moet betaald worden. Het gevolg: grotere klassen, minder ondersteunend personeel en een hogere werkdruk voor leerkrachten. De PO-Raad eiste daarom snelle compensatie, maar staatssectetaris Dekker laat dit over aan een nieuw kabinet.

Reactie staatssecretaris Dekker
In zijn reactie op het rapport over de ontoereikendheid van de materiële lumpsum liet staatssecretaris Dekker weten op dit moment geen aanleiding te zien om de bekostiging bij te stellen. Hij ziet de hoge uitgaven van scholen als een bewuste keuze van schoolbesturen om de door hen gewenste kwaliteit van het voorzieningenniveau te realiseren.

Dan komt het dus door de lumpsum dat er amper een leerkracht is bijgekomen, terwijl scholen hier de afgelopen jaren notabene extra geld voor kregen?


Dat geld voor extra leerkrachten hadden scholen nodig om de gaten te vullen van hun vaste lasten. Maar die gaten zijn geen ‘zwarte’ gaten, zoals de SP stelt. Aan veel uitgaven (zoals de energierekening) zitten scholen gewoon tot achter de komma vast, terwijl de inkomsten ieder jaar variëren, afhankelijk van de instroom. Dit betekent niet dat scholen liever geld uitgeven aan vaste lasten dan aan leraren. Ze kúnnen niet anders. Als ze de vaste lasten niet meer kunnen betalen, gaat een school gewoonweg failliet, met alle gevolgen van dien.

Het klopt dat het door de lumpsum op macroniveau moeilijker zichtbaar is waar het geld precies aan besteed wordt. Het werkelijke probleem is echter niet de lumpsum, maar dat de totale bekostiging te laag is. Daarom roept de PO-Raad de overheid al jaren op meer in het onderwijs te investeren.

En de kwaliteit van het onderwijs?


Vorig jaar concludeerden minister Bussemaker en staatssecretaris Dekker (Onderwijs) dat de huidige lumpsumfinanciering past bij het onderwijs zoals dat in Nederland georganiseerd is. Het leidt tot minder bureaucratie, grotere doelmatigheid en meer kwaliteit. Het Nederlandse primair onderwijs presteert al jaren bovengemiddeld goed, met een bekostiging die ónder het gemiddelde ligt. In hun brief verwijzen de bewindslieden naar internationaal onderzoek dat stelt dat financiële autonomie thuishoort in een onderwijssysteem dat zich van ‘goed’ naar ‘uitstekend’ wil bewegen.

Vanwaar dan de kritiek?


De SP wil van staatssecretaris Sander Dekker (Onderwijs) weten of extra geld dat was bedoeld voor hogere lerarensalarissen en het verkleinen van klassen wel goed is terechtgekomen. De PO-Raad vindt het goed dat de Onderwijsraad hier onderzoek naar gaat doen, want er zijn altijd aanknopingspunten voor verbetering. Bovendien zal een nieuw onderzoek volgens de PO-Raad alleen maar opnieuw bevestigen dat het budget te krap is.

En de verhalen in de media dan dat er geld op de plank blijft liggen?


Vrijwel iedere euro die schoolbesturen ontvangen, geven ze ook weer uit. Dat bleek voor het laatst uit het rapport de 'Financiële staat van het Onderwijs 2015’ van de Inspectie van het Onderwijs. Vergeleken met de andere onderwijssectoren, hebben scholen in het primair onderwijs verreweg het minste geld gespaard, namelijk slechts 0,1 cent per ontvangen euro. Ook blijkt uit dit rapport dat over de jaren heen het exploitatieresultaat ongeveer op nul uitkomt.

Het feit dat schoolbesturen niet méér uitgeven dan er binnenkomt, zegt echter niets over de toereikendheid van de bekostiging. Die schiet namelijk tekort, zoals de PO-Raad dus al langer aangeeft. Zo is de materiële bekostiging bijvoorbeeld berekend op schoolborden en papieren lesboeken, terwijl scholen steeds meer werken met digitaal lesmateriaal en digiborden. Die zijn duurder en worden sneller afgeschreven. De krappe bekostiging staat echte investeringen in bijvoorbeeld ICT in het onderwijs in de weg.

Klopt het dat door de invoering van de lumpsum het bestuurswerk amper meer door vrijwilligers kan worden gedaan en er steeds meer superbesturen zijn ontstaan?


Met de invoering van de lumpsum verschoof de focus van het beheren van de kosten voor één schooljaar, naar een financieel meerjarenbeleid gekoppeld aan onderwijskundige doelen. Immers, nu hadden scholen volledige zeggenschap om naar eigen inzicht te investeren en geld te reserveren voor verwachte risico’s. Dat was ook precies de bedoeling. Hiervoor is inderdaad meer financiële deskundigheid nodig van bestuurders en soms komt het geld beter tot zijn recht door een fusie. Er zijn ook besturen die ervoor kiezen om een adviseur in te schakelen of zelf bijscholing te volgen. Nog altijd bestaat driekwart van de besturen uit minder dan tien scholen. Het aantal besturen in het po nam de afgelopen jaren ongeveer evenredig af met het totaal aantal basisscholen als gevolg van de leerlingendaling.

En de medezeggenschap en het intern toezicht, hebben die voldoende macht tegenover de besturen?


Dat samenspel (tussen bestuur en intern toezicht en tussen bestuur en (G)MR) wordt steeds beter, daar draagt de PO-Raad aan bij met diverse vormen van ondersteuning en professionalisering, bijvoorbeeld via het project Versterking Medezeggenschap waarin zij met de vakbonden samenwerkt. Bovendien lijkt het erop dat de (G)MR op termijn instemmingsrecht krijgt op hoofdlijnen van de begroting. Daar plaatst de PO-Raad overigens wel vraagtekens bij. Hoe garandeer je de continuïteit van het onderwijs, als de (G)MR niet instemt met de begroting? En hoe voorkom je dat een bestuur ingeklemd wordt tussen elkaar tegensprekende opvattingen van het intern toezichtsorgaan en de (G)MR?

Ook een vraag?


Heeft u ook een vraag over financiën in het primair onderwijs? Stel hem aan onze Helpdesk of aan onze beleidsadviseur Reinier Goedhart.