Kamerbrief doorstroomtoets neemt onduidelijkheid rond toetsverschillen niet weg
De PO-Raad heeft met verbazing kennisgenomen van een brief over de doorstroomtoets die het ministerie van OCW vandaag naar de Kamer heeft gestuurd. Daarin stelt staatssecretaris Mariëlle Paul dat de verschillen tussen de doorstroomtoetsen ‘simpelweg een reflectie zijn van het feit dat niet alle scholen dezelfde scores kunnen behalen’, en stelt vast dat dat een gegeven is ‘dat aandacht verdient en dat (juist) door de doorstroomtoetsen nog beter zichtbaar is gemaakt.’
Voorzitter Freddy Weima herhaalt de conclusie die vorige maand werd getrokken aan de hand van een themarapportage van de PO-Raad. "Het maakt voor de vo-kansen van een leerling uit welke van de zes toetsaanbieders je school heeft gekozen en dat is onacceptabel."
Staatssecretaris Paul vindt dat de PO-Raad daarmee geen recht doet aan de verschillende groepen die het primair onderwijs bedient en suggereert dat de verschillen tussen scholen onvoldoende zijn meegenomen in de themarapportage. "Een onjuiste aanname", aldus Weima.
"Natuurlijk zijn er toetsen die vooral worden afgenomen in het segment voor de moeilijker lerende kinderen en dat is meegenomen door ons data-team. Sommige tabellen konden we niet laten zien omdat dat ons juridisch kwetsbaar maakte voor schadeclaims. Maar nu het ministerie ze met naam en toenaam op tafel heeft gelegd, is dat een stuk eenvoudiger."
Referentieniveaus
Een voorbeeld: AMN en ROUTE 8 zijn twee toetsen die veel worden afgenomen in het speciaal onderwijs en het speciaal basisonderwijs. IEP en Leerling in Beeld (LIB) zijn daarentegen grote toetsaanbieders met deelnemende leerlingpopulaties die min of meer vergelijkbaar zijn: 98,0% van hen was de afgelopen maanden bezig met de afronding van acht jaar regulier basisonderwijs. Bij IEP kwam het referentieniveau rekenen (1S) uit op 39,6%, bij LIB 53,0%.
Weima: "Een verschil van 13,4 procentpunt bij de behaalde referentieniveaus tussen twee toetsen die min of meer dezelfde doelgroep hebben bediend, zou aanleiding moeten zijn nog eens na te denken over een brief met zo’n optimistische boodschap. Zo is het aandeel toetsadviezen vwo met een kwart gedaald ten opzichte van vorig jaar, behalve bij LIB. Dit soort verschillen is onacceptabel. Het gaat om de toekomst van onze elf- en twaalfjarigen."
Zes aanbieders is een politieke keuze
De staatssecretaris baseert zich met haar schrijven deels op een analyse van het College voor Toetsen en Examens (CvTE), dat naast de verschillen tussen scholen ook schermt met een gebrek aan motivatie onder leerlingen die de toets hebben gemaakt.
Weima is benieuwd met welke data het CvTE deze aanname onderbouwt. "Het departement maakt er gebruik van in zijn brief, maar dit is wel een argument waarmee ik me wat minder gemakkelijk zou voelen. Minder enthousiast is staatssecretaris Paul omgesprongen met de duidelijke suggestie van CvTE dat marktwerking bij de doorstroomtoets een politieke keuze is en geen inhoudelijke. Daarover lees ik dan weer niets terug in de teksten van OCW."
Dat de doorstroomtoets meerdere aanbieders zou krijgen, is geen voorstel van het onderwijs zelf. "Wil je gelijkwaardige resultaten dan moet je eigenlijk met één toets werken. Het onderwijs is op aandringen van het ministerie akkoord gegaan met meerdere aanbieders, onder de voorwaarde dat het voor de kansen van leerlingen geen verschil maakt of je voor de ene of de andere toets kiest. Ook na deze brief stel ik vast dat dat niet is gelukt."
"Staatssecretaris Paul wil nog met die conclusie wachten tot 2027, de PO-Raad stelt voor niet te experimenteren met de onderwijskansen van kinderen en houdt vast aan de stelling dat het in februari 2025 al anders moet. Beter nog is een stelselherziening die ervoor zorgt dat leerlingen pas na hun veertiende een vervolgopleiding kiezen. Dat is veel rechtvaardiger", besluit Weima.