Nieuws

Who knows best, the teacher or the test? - Deze promovenda geeft antwoord

Het is geen kwade wil, maar leraren laten de sociaaleconomische status van een gezin te zwaar meewegen in hun schooladvies voor een leerling, zegt dr. Kimberley Lek. En daarmee worden sommige leerlingen tekortgedaan. Lek promoveerde op haar onderzoek naar de voor- en nadelen van docentoordelen en toetsresultaten in de overgang van PO naar VO. We spraken haar en PO-Raad vicevoorzitter Anko van Hoepen over wat scholen kunnen leren van haar onderzoek.

Kimberley Lek promoveerde in september 2020 op haar proefschrift Teacher knows best? Na afronding van de Pabo studeerde ze Onderwijskunde en volgde twee onderzoeksmasters. Haar proefschrift schreef ze met medewerking van toetsinstituut Cito waar ze intussen werkt als wetenschappelijk onderzoeker.

U onderzocht de ‘gevaren’ en voordelen van toetsresultaten en docentoordelen. Welke vond u?
Lek: “Bij de oordelen van de leerkracht is het meest in het oog springend dat de sociaaleconomische status van een gezin van grote invloed is op het schooladvies. Als het opleidingsniveau van ouders lager ligt, op bijvoorbeeld mbo2-niveau, zie je dat kinderen gemiddeld een kwart lager geadviseerd worden dan hun klasgenoten met dezelfde toetsscores en hbo- of hoger geschoolde ouders. ‘Gemiddeld een kwart lager’ betekent praktisch gezien bijvoorbeeld dat van elke vier leerlingen één leerling een heel niveau lager (bijvoorbeeld vmbo-t in plaats van havo) wordt geadviseerd dan zijn even hoog scorende medeleerling met hoger geschoolde ouders. Of dat van elke vier leerlingen twee leerlingen een advies krijgen van een half niveau lager (bijvoorbeeld vmbo-t/havo in plaats van havo) dan gelijk scorende medeleerlingen. Bij mijn verdediging zei een professor daarover: ‘Als een toets dit resultaat gaf, zou die nooit op de markt komen.’

Toch kun je niet zomaar zeggen dat een kind wordt afgerekend op zijn sociaaleconomische status. Leraren geven om hun leerlingen, er zit een overweging onder hun advies. Ze denken: ‘Dit kind, waarvan de moeder in de bijstand zit, kan thuis weinig ondersteuning verwachten. Liever een havo-advies met succesgarantie op een VO-school waarvan de leerkracht weet dat die veel ondersteuning kan bieden, dan dat prestigieuze gymnasium dat daar niet op ingericht is.’

Ook de toets kent valkuilen. Het grootste ‘gevaar’ voor ongelijkheid zit hem in het oefenen. En vooral: het niet universeel oefenen. De ene ouder heeft nauwelijks een idee van wat die eindtoets is terwijl de ander zijn kind elke week naar toetstraining stuurt. Die eindtoets is geïntroduceerd met de beste bedoelingen maar functioneert alleen goed als de afnameconditites hetzelfde zijn. En dat zijn ze niet.”

In uw proefschrift gaat het ook over toetsgeletterdheid van leraren.
“Leraren hebben niet altijd voldoende kennis om te interpreteren wat zo’n toets nu zegt en wat die níet zegt. Het is best ingewikkelde materie. Je krijgt een bepaalde score, maar er is ook een meetonzekerheid. Neem bijvoorbeeld IQ-toetsen. Met uitslagen daarvan wordt heel rigide omgegaan: als je 70 scoort, krijg je deze ondersteuning en als je 71 scoort, doen we niets. Als je rekening houdt met meetonzekerheid, dan is dit een te harde grens.

We vragen heel veel van leerkrachten als we verwachten dat ze zonder specialistische kennis een toets meewegen in hun oordeel. Toetsinstituten, pabo’s en werkgevers hebben een taak om de toetsgeletterdheid bij leraren te versterken.”

“Niet iedere leraar hoeft een toetsdeskundige te zijn”, vult Anko van Hoepen aan. “Toetsdeskundigenheid is goed te beleggen bij één of meer specialisten in een school of scholenstichting.” Van Hoepen kijkt hiervoor naar de schoolleider of bestuurder. “Dit vraagt om strategisch HRM-beleid. Weet wat voor type leraren je hebt, welke specialisten je wilt hebben en hoe die elkaar kunnen vinden tussen de scholen.”

Terug naar Kimberley Lek.

U werkt bij Cito, is uw onderzoek niet een beetje ‘Wij van WC-eend’?
“Ik vind toetsen belangrijk, anders zou ik hier niet werken natuurlijk. Maar ik maak geen deel uit van het team dat de eindtoets maakt, ik zit bij de afdeling die vooral verantwoordelijk is voor onderzoek. Ik win er dus niets mee om te roepen: die eindtoets van ons is fantastisch.”

Als het aan de wetgever ligt, verandert de eindtoets in een doorstroomtoets. Hoe kijkt u daar naar?
“Van de naam doorstroomtoets ben ik zeer gecharmeerd. Maar wat ik tot nu toe zie betreft vooral logistieke veranderingen. Ik vraag me af of dit ertoe gaat leiden dat er minder druk op de toets komt te liggen vanuit leraren en ouders.”

Ook Van Hoepen noemt het voorliggende wetsvoorstel een eerste stap in de goede richting. “We willen een doorgaande lijn zonder scherpe overgangen door het hele funderend onderwijs. Die langetermijnvisie is cruciaal voor de toekomst van ons onderwijs. Maar nú zitten we in dit systeem van na de basisschool doorverwijzen naar verschillende scholen en daarom hebben de huidige kinderen recht op een toets die op de juiste manier gebruikt wordt.”

Één van de hoofdstukken in uw proefschrift luidt: Who knows best; the teacher or the test? Nou, zeg het maar…
Lek: “Je hebt ze allebei nodig. Wel neig ik ernaar te zeggen: Haal de toets naar voren. Op dit moment is de leraar het hele traject van oordeelsvorming al doorgegaan en dán introduceer je nog het tweede gegeven van de toetsscore. Dat is alsof je een auto wilt kopen, je helemaal hebt ingelezen, al wekenlang droomt van die mooie, rode auto en de dealer vervolgens zegt: Ik heb hier een betere voor je. Zet die rode dan nog maar eens uit je hoofd.”

“De belangrijkste persoon blijft de leraar. De test is het hulpmiddel”, vindt ook Van Hoepen. “Maar om een professional te kunnen zijn, moet die test naar voren. Een professional maakt gebruik van alle middelen die hij ter beschikken heeft om zijn oordeel te vormen. Daarvoor is een objectief gegeven als de toets noodzakelijk.”

Voor researchED Nederland deelde Kimberley Lek haar bevindingen samen met allerlei praktische tips die tot een eerlijker leerkracht- én toetsadvies kunnen leiden