Nieuws

Op de formatietafel: kleinere klassen

Als verkenner Edith Schippers potentiële coalitiepartijen bij elkaar heeft gebracht, volgt het onderhandelen en uitruilen van plannen. Wat ligt er voor het primair onderwijs sowieso op de onderhandeltafel? In deel 1 van deze serie: kleinere klassen. Hoe haalbaar zijn deze plannen?

De gemiddelde groepsgrootte van een klas in het primair onderwijs telt al jaren zo’n 23 kinderen. Maar dat is een gemiddelde. Er zijn uitschieters naar boven en naar beneden, klassen van dertig leerlingen en van negen. En alles er tussenin.

Als maatregel om de werkdruk voor leraren te verlagen, pleiten diverse partijen ervoor paal en perk te stellen aan de klassengrootte. D66 wil dat klassen voortaan maximaal 23 leerlingen tellen, SP gaat voor maximaal 25 leerlingen. GroenLinks wil toewerken naar maximaal 23 leerlingen gemiddeld op school-of locatieniveau. Leraren moeten hun tijd nu over te veel leerlingen verdelen en dat is geen doen, is de gedachte hierachter. Zeker aangezien de diversiteit in één klas door passend onderwijs is toegenomen, hebben zij hun handen vol en is er per leerling minder aandacht.

Klassen verkleinen in cijfers

Het verkleinen van de klassen tot 23 leerlingen gemiddeld op schoollocatieniveau kost 1,25 miljard euro, zo blijkt uit een schatting van de PO-Raad. Het is afhankelijk van politieke keuzes of dit geld hiervoor wordt uitgetrokken.
Daarnaast zijn er meer leraren nodig om deze kleinere klassen te kunnen organiseren. Als alle klassen maximaal 23 leerlingen mogen tellen, zijn er tienduizend extra leraren nodig. Dit aantal komt bovenop het tekort dat nu al wordt verwacht: bij ongewijzigd beleid stevent het primair onderwijs af op een tekort aan 4000 fulltime leerkrachten in 2020 en 10.000 in 2025. Daar staat weer tegenover dat het leraarsvak mogelijk weer aantrekkelijker wordt als de werkdruk lager wordt. Hoe groot het effect daarvan is op de tekorten, is niet bekend.

Wat de PO-Raad vindt

Het verkleinen van klassen is een heel goed plan, vindt de PO-Raad, al vindt ze dat de keuze hiervoor niet landelijk maar door scholen en hun schoolteams (via bijvoorbeeld de Personeels Medezeggenschapsraad) moet worden gemaakt. Op die manier kan een school ervoor kiezen om het aantal leerlingen in één klas weliswaar groter te laten zijn maar meer ondersteuners in te zetten om de werkdruk van leraren te verminderen en leerlingen te ondersteunen. Of om tijdelijk in één klas een extra leerkracht in te zetten.

Zo zijn er scholen die niet met klassen werken maar met ‘units’ van zeventig tot negentig leerlingen, het zogenoemde SlimFit-principe. Naast leerkrachten werken er ook onderwijsondersteuners, specialisten en vrijwilligers.

Buiten kijf staat dat veel scholen dergelijke keuzes met de huidige bekostiging en bezetting niet kúnnen maken. Het is dan ook aan een nieuw kabinet hierin verandering te brengen. De PO-Raad pleit voor een pakket aan maatregelen om allereerst het lerarentekort terug te dringen, want daar begint het bij: meer salaris en doorgroeimogelijkheden voor leraren, minder administratieve rompslomp. En daarbij een toereikende bekostiging voor het primair onderwijs. Dit samen zorgt voor meer leraren, meer tijd per leerling, minder werkdruk en bovenal: goed onderwijs.