Nieuws

Onderwijslonen primair onderwijs fors lager in vergelijking met marktsector

Het gemiddelde loon van leraren in het primair onderwijs ligt 14 procent onder dat van vergelijkbare werknemers in de marktsector. Ook schoolleiders in het primair onderwijs verdienen minder (12 procent) dan vergelijkbare werknemers in de marktsector. Deze verschillen zijn sinds 2006 vrijwel constant. Dat blijkt uit: ‘Wat een leraar verdient. Vergelijking van het loon van leraren en schoolleiders in het primair onderwijs met de marktsector, 2006 – 2015’.

De vergelijking is gedaan door SEO Economisch Onderzoek in opdracht van het Arbeidsmarktplatform PO, van en voor werkgevers en werknemers in het primair onderwijs. Aanleiding voor de vergelijking is de vraag of het primair onderwijs kan concurreren met de marktsector om hbo- en wo- opgeleid personeel.

Leraren

Het gemiddelde bruto uurloon van leraren bedraagt in 2015 ongeveer 26 euro. Dat is ongeveer 4 euro (14 procent) lager dan dat van een vergelijkbare werknemer in de marktsector.

Het loonverschil voor masteropgeleide leraren is fors: 23 procent (8 euro), dat percentage is veel hoger dan het loonverschil voor de hbo-opgeleide leraren, dat is 11 procent.

Leraren boven de 35 jaar verdienen veel minder dan vergelijkbare werknemers in de marktsector, het verschil loopt op tot 30-35 procent voor voltijdswerkende leraren, dat is 11 tot 15 euro per uur minder. Het gemiddelde bruto loon voor leraren jonger dan 35 jaar met een voltijds dienstverband is 3 procent lager dan dat van vergelijkbare werknemers in de marktsector, ongeveer 1 euro per uur minder.

Ook voor deeltijders ligt het verdiende loon lager dan in de marktsector. Een vrouwelijke leerkracht tussen de 35 en 50 jaar met een deeltijdaanstelling verdient gemiddeld ongeveer 12 procent (4 euro bruto) minder dan een vergelijkbare werknemer in de marktsector. Voor vrouwen boven de 50 jaar is dat 7 procent.

Schoolleiders

Ook schoolleiders hebben een lager gemiddeld bruto uurloon dan de vergelijkbare werknemers in de marktsector. In 2015 was het gemiddeld bruto uurloon van schoolleiders ongeveer 12 procent lager dan dat van vergelijkbare werknemers in de marktsector, een verschil van ongeveer 5 euro.

Over het onderzoek

Voor de vergelijking is gebruikgemaakt van registratiedata van het Centraal Bureau voor de Statistiek, over alle werknemers in Nederland. Voor de vergelijking van uurlonen van leraren met die van werknemers in de marktsector is gebruik gemaakt van de matchingmethode. Hierbij is voor elke werknemer in het onderwijs de meest vergelijkbare werknemer in de markt gezocht. De matching is gemaakt op basis van achtergrondkenmerken van de werknemer zoals leeftijd, geslacht, opleidingsniveau, beroepsniveau, woonregio en omvang van het dienstverband.

Het uurloon is berekend op basis van het totale belastbare looninkomen, gedeeld door het aantal daadwerkelijk gewerkte en verloonde uren. Dat aantal is voor voltijdwerknemers in het primair onderwijs ongeveer gelijk aan de in de CAO PO gedefinieerde normjaartaak van 1659 uur. Van een voltijd dienstverband is sprake als de wekelijkse arbeidsduur minimaal 0,95 procent van de voltijdse wekelijkse arbeidsduur volgens de CAO betreft.

30 procent of 14 procent verschil?
Uit cijfers van de Organisatie voor Europese Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) bleek eerder dat leerkrachten in het primair onderwijs gemiddeld 30 procent minder verdienen dan andere hbo-afgestudeerden. Hoe verhoudt dat cijfers zich tot de uitkomsten van dit onderzoek?

De onderzoeken verschillen in hun onderzoeksmethode, waardoor in beide onderzoeken anders naar de cijfers is gekeken. Dit onderzoek vergelijkt groepen leraren met alle werkenden in de marktsector met dezelfde kenmerken: mannen zijn vergelijken met mannen, deeltijders met deeltijders, et cetera. De groepen zijn ingedeeld op basis van geslacht, leeftijdscatergorie, omvang dienstverband en opleiding.

We zien in dit onderzoek bijvoorbeeld dat de verschillen voor mannen groter zijn dan voor vrouwen en voor voltijders groter dan voor deeltijders. Dit komt vooral omdat de lonen voor vrouwen en deeltijders in de marktsector relatief lager zijn. Leeftijd speelt een belangrijke rol: de grootste beloningsachterstand ten opzichte van de markt ondervinden leraren die ouder zijn dan 35 jaar. 
In het OESO-onderzoek is het gemiddelde salaris van een leraar vergeleken met het gemiddelde salaris in de marktsector. Daar werken meer mannen met een voltijdsaanstelling, waardoor het gemiddelde verschil procentueel hoger is.

Uit beide onderzoeken blijkt dat alle leraren minder verdienen dan werknemers in ander sectoren. Ze ondersteunen daarmee de roep van leraren om een hoger salaris. Wat de PO-Raad betreft past de huidige beloningsruimte voor het primair onderwijs niet bij het doel om het leraarsvak aantrekkelijker te maken voor huidige én potentiele leraren.