Zoeken
Zoekfilters
Type
Thema
Serviceniveau
Is een fusie-effectrapportage vereist bij minder dan 500 leerlingen?
De motieven om toch een FER te verlangen bij een fusie tussen scholen of besturen zijn uitgebreid beschreven in de Memorie van toelichting bij het wetsvoorstel.
In lijn met het advies van de Onderwijsraad is de fusie-effectrapportage primair een instrument voor de belanghebbenden om inzicht te krijgen in motieven, doelen en effecten, en om daarop invloed te kunnen uitoefenen. Voor het bestuur dient de fusie-effectrapportage om draagvlak onder de belanghebbenden te verwerven. Het is een vorm van transparantie waarmee het bestuur (van zowel rechtspersonen als onderwijsinstellingen) zich verantwoordt over fusievoornemens.
De volgende elementen dienen in een fusie-effectrapportage aan de orde te komen:
- De motieven voor de fusie:
- wat zijn de beweegredenen, is er bijvoorbeeld een noodzaak om te fuseren?
- heeft het bestuur alternatieven voor een fusie onderzocht, heeft het andere rechtsvormen overwogen?
- wanneer vindt het fusieproces plaats en over welke periode strekt de fusie zich uit?
- Doelen en effecten:
- wat wil het bestuur bereiken, bijvoorbeeld een hogere kwaliteit of meer keuzemogelijkheden voor leerlingen of studenten?
- zijn er gekwantificeerde doelen?
- welke effecten verwacht het bestuur dat zullen optreden?
- welke onbedoelde neveneffecten kunnen optreden, bijvoorbeeld op het schoolklimaat en de betrokkenheid van leerlingen, ouders, studenten en personeel?
- Effecten van de fusie op spreiding en omvang van onderwijsvoorzieningen in de regio:
- bij dit punt geeft het bestuur aan wat de gevolgen zijn voor de bereikbaarheid en toegankelijkheid van voorzieningen en voor de overzichtelijkheid van die voorzieningen.
- voor de bve-sector en het hoger onderwijs geeft het bestuur eveneens aan wat de gevolgen zijn voor het afnemend veld en het regionaal bedrijfsleven.
- Effecten van de fusie op diversiteit:
- bij dit punt geeft het bestuur aan hoe hij waarborgt dat in een bepaalde regio variëteit van het onderwijsaanbod blijft bestaan of zelfs groter wordt door de fusie. Daarbij gaat het zowel om diversiteit op het niveau van onderwijsinstellingen als om het niveau van opleidingen of vestigingen. Bij dat laatste gaat het om wat men zou kunnen noemen «interne keuzevrijheid»: de mogelijkheid om te kiezen uit een gevarieerd onderwijsaanbod binnen een bestuurlijke eenheid.
- Effect op keuzevrijheid:
- hebben leerlingen, hun ouders en studenten een reële keuze uit onderwijsinstellingen van een bepaalde richting?
- De kosten en baten van de fusie:
- welke financiële kosten en baten treden op, is de continuïteit voldoende gewaarborgd, wat zijn de risico’s?
- welke niet-financiële kosten en baten treden op?
- Effecten op het personeel, de leerlingen/studenten en de ouders:
- gevolgen voor voorzieningen;
- wat betekent de fusie voor arbeidsvoorwaarden, personeelsbeleid en medezeggenschap?
- wat zijn de gevolgen voor betrokkenheid van leerlingen, voor hun motivatie en mogelijkheden voor medezeggenschap?
- wat zijn de gevolgen voor de betrokkenheid van ouders (in ieder geval in het funderend onderwijs)?
- Op welke manier de fusie wordt gecommuniceerd en geëvalueerd:
- op welke manieren en via welke kanalen worden de belanghebbenden betrokken bij het fusieproces? De betrokkenheid en instemming van de medezeggenschapsorganen volstaat niet altijd. Het kan nodig zijn om naast medezeggenschap de belanghebbenden op andere manieren te betrekken bij het fusieproces.
- wanneer en hoe vindt een evaluatie plaats of de doelen zijn bereikt en welke effecten zijn opgetreden, vooral op de punten van spreiding, omvang, variëteit, keuzevrijheid?
Als de fusie effectrapportage deze elementen bevat, kunnen de belanghebbenden zich een goed oordeel vormen over de noodzaak of wenselijkheid van een fusie en zijn ze optimaal betrokken. Dat is het belangrijkste doel van de fusie effectrapportage. Daarmee geven we ruimte aan de autonomie van instellingen en het zelfregulerend vermogen van de sector. De rapportage is een instrument dat de «checks & balances» rond een instelling versterkt.
Het bestuur kan de opsomming van noodzakelijke onderdelen van de fusie effectrapportage naar eigen inzicht uitbreiden. De medezeggenschap kan ook om aanvullingen vragen.
Daarnaast is de fusie effectrapportage een middel voor de minister om te toetsen of instellingen een zorgvuldig proces hebben doorlopen. Het gaat om de vraag of het voornemen om te fuseren voldoende is gelegitimeerd onder de belanghebbenden. De minister toetst daartoe of de fusie effectrapportage voldoet aan de formele eisen die hij daaraan stelt. Op een aspect zal de minister echter ook materieel toetsen, namelijk of keuzevrijheid voldoende is gewaarborgd.
De fusie effectrapportage wordt voorgeschreven bij ieder voornemen van fusie van besturen of instellingen. Ook voor de fusies in het basisonderwijs die zich voltrekken onder de ingestelde toetsdrempel, wordt de rapportage verplicht. Hierdoor wordt in alle gevallen gewaarborgd dat fusiebeslissingen in nauw overleg met alle belanghebbenden tot stand komen. Voor de fusie effectrapportage wordt een aanvraagformulier met toelichting ontwikkeld. Zo ligt de vorm vast. Een vast format versnelt de procedure en vergemakkelijkt het opstellen van een dergelijke rapportage. Dat vermindert dus de bureaucratische lasten voor zowel de onderwijsinstellingen als de toetsende instantie.
Wat is de definitie van 'alle betrokken gemeenten' met betrekking tot de fusie-effectrapportage?
In de WPO is opgenomen dat er bij een institutionele fusie een fusie-effectrapportage moet plaatsvinden (FER). Op basis van de FER moet advies aan alle betrokken gemeenten worden gevraagd. De vraag is wat de definitie is van 'alle betrokken gemeenten', bijvoorbeeld in het geval dat een bestuur meerdere sbo-scholen in meerdere gemeenten heeft, waarbij er twee mogelijk gaan fuseren. Zijn de betrokken gemeenten dan de gemeenten waarin de 2 fuserende scholen zijn gevestigd, alle gemeenten waarin het bevoegd gezag scholen heeft, of ook de gemeenten van het samenwerkingsverband waarin de sbo-scholen participeren?
Het gaat in dit geval om de gemeenten waar de fusiescholen zijn gevestigd. Dit blijkt uit de Memorie van toelichting bij het wetsvoorstel en het destijds ingediende amendement. Het gaat immers om huisvestingsvraagstukken en daar moeten gemeenten van op de hoogte zijn.
Mag een school die op de laatste teldatum onder de bekostigingsnorm van 23 leerlingen is gezakt nog fuseren en gebruik maken van de fusiefaciliteitenregeling?
Van een school met minder dan 23 leerlingen die op de teldatum - die vanaf dat moment 3 jaar (of langer door bijv. instandhouding d.m.v. gem. schoolgrootte) onder de opheffingsnorm zit - wordt de bekostiging aan het eind van dat schooljaar beëindigd. In dit geval eindigt de bekostiging dus m.i.v. 1 augustus 2017. Dit betekent echter niet dat de desbetreffende school niet mag fuseren. Er kan dus, als aan de voorwaarden uit de regeling wordt voldaan, gebruik worden gemaakt van de fusiefaciliteitenregeling.
Voldoe je aan de verplichtingen uit de Participatiewet als we iemand uit de doelgroep detacheren?
Ja, dat kan. Iemand uit de doelgroep die bij een schoolbestuur wordt gedetacheerd, telt mee voor de banenafspraak. Een payroll-constructie of een uitzendcontract tellen niet mee. Ook het inkopen van diensten telt op dit moment (nog) niet mee. Er wordt in de Tweede Kamer wel een discussie gevoerd om inkoop van diensten wel mee te laten tellen bij de ‘inkopende’ partij.
Wat is de banenafspraak?
De banenafspraak is een afspraak tussen de sociale partners in Nederland om mensen met een arbeidsbeperking een beter perspectief te geven op een reguliere baan en zoveel mogelijk mensen te laten meedoen in de samenleving.
De Banenafspraak vloeit voort uit het sociaal akkoord en de Participatiewet. De PO-Raad verbindt zich graag aan de afspraak. Het betekent namelijk dat meer leerlingen die van het voortgezet speciaal onderwijs komen een plek op de arbeidsmarkt kunnen krijgen. Daarnaast vult onze sector daarmee haar maatschappelijke rol en voorbeeldfunctie in. Tegelijkertijd realiseert de PO-Raad zich dat het veel vraagt van schoolbesturen als werkgever.
Bij de realisatie van de Participatiewet spelen werkgevers een belangrijke rol. In het sociaal akkoord is afgesproken dat werkgevers op vrijwillige basis gaan bijdragen aan arbeidsparticipatie van mensen met een arbeidsbeperking, door hen kans op werk te bieden. Dat is het standpunt onder het regime van de banenafspraak. Als blijkt dat de extra banen niet worden gerealiseerd kan de quotumwet in werking treden als stok achter de deur.
Hoe bepaal je het individueel professionaliseringsbudget?
Moeten wij bij het bepalen van de hoogte van het individueel professionaliseringsbudget rekening houden met de gemiddelde wtf van desbetreffend kalenderjaar of moeten we rekening houden met een andere methodiek?
De hoogte van het professionaliseringsbudget in art 9.3 lid 2 cao po in tijd en geld wordt berekend naar rato van de werktijdfactor per schooljaar en naar rato van hoelang de werknemer dat schooljaar in dienst is. Dus niet per kalenderjaar omdat overeenkomstig de definitie in artikel 1.1. cao po met ’jaar’ in artikel 9.3. cao po een schooljaar wordt bedoeld. Een schooljaar loopt van 1 augustus tot en met 31 juli.
Elke werknemer in het OP en OOP heeft naar rato van de werktijdfactor recht op een individueel professionaliseringsbudget van € 500,= netto per jaar en 2 uren per werkweek (art 9.3 lid 2 cao po) per schooljaar.
Het individuele scholingsbudget voor 2020 en 2021 is verhoogd met €100,= per jaar naar rato van de werktijdfactor (artikel 9.8 lid 2 cao po).