Nieuws

Onderwijsinspectie: Extra geld ging wel degelijk naar leraren

Schoolbesturen hebben meer dan het volledige bedrag van het Nationaal Onderwijsakkoord (NOA) besteed aan personeel. Daarmee hebben ze ruim zesduizend voltijdsleraren kunnen aannemen of in dienst kunnen houden. Dat blijkt uit de Financiële staat van het Onderwijs 2016, die de Inspectie van het Onderwijs donderdag publiceerde.

Sinds eind 2013 ontvangen schoolbesturen jaarlijks 345 miljoen euro om onder meer werkgelegenheid in het primair onderwijs te behouden; een gevolg van afspraken die VVD, PvdA, D66, ChristenUnie en SGP maakten in het NOA. Dat geld was broodnodig omdat de kosten in de sector al jaren harder stegen (en stijgen) dan de inkomsten. Daardoor stond de werkgelegenheid flink onder druk.

Door daling van het aantal leerlingen en afnemende werkgelegenheid in een deel van het land en tegelijk een groeiend lerarentekort in andere regio’s, was moeilijk te zien hoe schoolbesturen het NOA-geld precies hadden uitgegeven. De sector heeft zich steeds moeten verweren tegen negatieve beeldvorming dat het geld niet goed zou zijn besteed. Die beeldvorming is ongegrond, zo bevestigt de inspectie met haar rapport.

De inspectie constateert verder dat schoolbesturen van iedere euro 99,3 cent hebben uitgegeven. Daarmee hielden ze aan het eind van het jaar iets meer geld over dan ze in hun begrotingen hadden voorzien. In 2016 ging het om totaal 75 miljoen euro, ofwel 0,7 procent van de ruim 10 miljard euro die in het primair onderwijs omgaat.

Schoolbesturen geven aan dat dit vooral komt doordat zij bij de start van een jaar (het boekjaar loopt van januari tot en met december en dus niet synchroon met een schooljaar) niet duidelijk is hoeveel geld zij te besteden hebben. Zo wordt de personele bekostiging pas na afloop van het schooljaar geïndexeerd.

Daar komt bij dat het interne toezicht schoolbesturen vaak niet toestaan negatief te begroten, in afwachting van geld dat mogelijk gedurende het jaar komt. Dat is begrijpelijk want de financiële risico’s daarvan zijn te groot. Een schoolbestuur geeft dus vrijwel nooit meer uit dan het binnenkrijgt. Mogelijk speelt ook mee dat schoolbesturen voorzichtig zijn met het doen van uitgaven omdat de totale bekostiging tekortschiet, zoals de PO-Raad al tijden aankaart. In een begeleidende brief bij het inspectierapport schrijven ministers Arie Slob en Ingrid van Engelshoven dat schoolbesturen weliswaar vermogen opbouwen maar dat zij geen geld 'oppotten'.

Onjuist zijn echter de conclusies die zij verder trekken uit overleg met de sectorraden, waaronder de PO-Raad. De bewindspersonen schrijven dat 'schoolbesturen geen specifieke belemmeringen ervaren bij het inzetten van de reserves', en dat 'ze niet altijd rekening houden met loon- en prijsbijstellingen'. Zoals hierboven duidelijk wordt, zijn er wel degelijk belemmeringen en kúnnen besturen geen rekening houden met prijsbijstellingen omdat de bekostiging ondoorzichtig is.

Onderzoeken van de Algemene Rekenkamer, OECD, Berenschot en SEO bevestigen dat de bekostiging van het primair onderwijs uit de pas loopt met de verwachtingen en eisen van de politiek, de samenleving en het onderwijsveld zelf. Weliswaar is de bekostiging per leerling de afgelopen jaren gestegen, de kosten stegen nog veel harder. Scholen moeten daarom genoegen nemen met bijvoorbeeld kwalitatief minder lesmateriaal of minder personeel. Ook stellen ze uitgaven uit, bijvoorbeeld voor innovatie. De inspectie constateerde afgelopen voorjaar in haar reguliere Staat van het Onderwijs dat de kwaliteit van het onderwijs daalt.

Omdat serieuze investeringen van de overheid tot nu toe zijn uitgebleven, pleit de PO-Raad voor een parlementair onderzoek naar de bekostiging. ,,Een dergelijk onafhankelijk onderzoek moet voor eens en voor altijd duidelijk maken of de bekostiging inderdaad ondermaats is en een einde maken aan de welles-nietes-discussie hierover. We willen allemaal goed onderwijs voor onze kinderen, dan moeten we ook de bekostiging van het primair onderwijs serieus nemen’’, aldus Rinda den Besten, voorzitter van de PO-Raad.