Zoeken
Zoekfilters
Type
Thema
Serviceniveau
Hoe hoog is de overhead in het primair onderwijs?
De PO-Raad werkt samen met de VO-raad aan een benchmark voor het funderend onderwijs. Sinds 1 februari 2021 is een digitaal benchmark instrument beschikbaar dat de komende jaren verder zal worden doorontwikkeld. De benchmark maakt op dit moment vergelijkingen tussen schoolbesturen mogelijk binnen de thema’s financiën, bedrijfsvoering en medewerkers. In de loop van 2022 wordt de benchmark uitgebreid met thema’s als onderwijskwaliteit en overhead.
Hierbij wordt uitgegaan van de definitie dat overhead het geheel is van functies gericht op de sturing en ondersteuning van de medewerkers in het primaire proces. Tot de overhead behoren alle functies die dit doel dienen. De overheadfuncties in het onderwijs staan derhalve niet rechtstreeks ten dienste van de leerling. Ze leveren indirect een bijdrage aan het functioneren van de organisatie (Huijben 2011).
Overhead wordt gemeten aan de hand van het aantal formatieplaatsen binnen een schoolorganisatie en niet als percentage van de baten.
Is er de afgelopen jaren meer geld per leerling naar het primair onderwijs gegaan of is er juist op bezuinigd?
McKinsey laat in haar rapport “Een verstevigd fundament voor iedereen” (2020) zien, dat tussen 2009 en 2019 de toename in bijdrage van het ministerie van OCW (+/+ € 1,7 mld.) volledig teniet werd gedaan door een afname in bijdrage van andere overheden (-/- € 1,9 mld.).
De toename van de rijksbijdragen aan het primair onderwijs heeft daarom niet geleid tot meer ruimte in de begroting van schoolbesturen. Sterker nog, deze extra middelen zijn opgegaan aan:
- Hogere loonkosten. Immers, veel extra middelen zijn toegekend ten behoeve van het indexeren en verbeteren van arbeidsvoorwaarden. De middelen leiden dan tot een betere beloning maar niet tot extra handen in en buiten de klas (fte).
- Nieuwe taken. Denk in dit kader aan extra geld voor de aanpak werkdruk. Dat extra geld heeft dus géén positief effect gehad op de reguliere begroting van schoolbesturen.
En dat terwijl in die reguliere begroting steeds meer ruimte nodig is om te voldoen aan de eisen van deze tijd. Denk aan ICT, burgerschap, sociale veiligheid, AVG, professioneel HR beleid en (financiële) verantwoording.
Daarnaast hebben scholen al jaren te maken met niet gecompenseerde kostenstijgingen. Ook dit heeft een negatief effect op de begroting van schoolbesturen.
Is schoolbekostiging een goed idee?
In het huidige systeem worden schoolbesturen bekostigd. In een motie uit 2018 heeft Tweede Kamerlid Paul van Meenen (D66) de regering verzocht onderzoek te doen naar het direct bekostigen van scholen in het funderend onderwijs.
Het onderzoek werd uitgevoerd door de Onderwijsraad die in haar rapport inzicht en verantwoording van onderwijsmiddelen (2018) de aanbeveling doet om te blijven werken met lumpsumbekostiging en om terughoudend te zijn met doelfinanciering.
Een directe bekostiging heeft verschillende nadelen: Zo heeft een school in die situatie minder mogelijkheden om schaalvoordelen te realiseren, waardoor er minder geld overblijft voor handen in de klas. Bij bekostiging op schoolniveau hoort ook verantwoording op schoolniveau. Dit leidt tot een grote toename van administratieve lasten en overhead. Grotere organisaties hebben meer mogelijkheden om deskundigheid op te bouwen. Bekostiging op schoolniveau zou er ten slotte ook toe leiden dat iedere school een eigen reserve aan dient te houden. Daardoor zouden de reserves in het onderwijs toenemen terwijl die juist teruggebracht moeten worden.
Door medezeggenschap te versterken worden scholen meer betrokken bij de begroting en de verdeling van middelen (allocatie). De GMR heeft adviesrecht ten aanzien van het meerjaren financieel beleid en de verdeling van middelen over voorzieningen op bovenschools niveau en op schoolniveau.
Een schoolbestuur heeft een boete ontvangen van de Inspectie SZW, omdat een arbeidsongeval niet gemeld was bij die organisatie. Wat is de regelgeving hieromtrent?
Werkgevers zijn verplicht een arbeidsongeval te melden bij de Inspectie SZW. Voor scholen geldt ook dat de meldingsplicht bestaat als een leerling een ongeval overkomt. De boetes op het niet tijdig melden zijn sinds 2013 verhoogd en kan maximaal oplopen tot € 50.000!
Wanneer is een school meldingsplichtig?
Een meldingsplichtig arbeidsongeval is een arbeidsongeval waarbij het slachtoffer aan de gevolgen overlijdt, blijvend letsel oploopt of in een ziekenhuis moet worden opgenomen.
- Een arbeidsongeval is een ongeval dat plaatsvindt bij of als gevolg van werkzaamheden. Dat kan zijn in een bedrijf of instelling, op een (bouw)locatie, op het land of boerenerf, bij het werken aan de weg, bruggen, viaducten, op of in het water, enzovoorts. Kortom, overal waar werknemers aan het werk kunnen zijn. NB. (Verkeers)ongevallen die tijdens woon-werkverkeer plaatsvinden worden niet als arbeidsongevallen aangemerkt.
- Onder ‘blijvend letsel’ wordt onder andere verstaan: amputatie, blindheid, of chronische lichamelijke of psychische/traumatische klachten.
- Onder ‘ziekenhuisopname’ wordt verstaan dat een slachtoffer in een ziekenhuis wordt opgenomen. Ook een dagopname valt hieronder. Poliklinische behandeling wordt dus niet als ziekenhuisopname beschouwd.
Zie voor meer informatie over dit onderwerp de website van SZW:
Waarom zijn werkgeverslasten in het primair onderwijs hoger dan in het voortgezet onderwijs?
Het verschil in werkgeverslasten voor het primair onderwijs (po) vergeleken met voortgezet onderwijs (vo) heeft onder meer te maken met een verschil in berekenen. Zo worden binnen het po de emolumenten (beloningen die niet behoren tot het normale salaris) wel meegenomen in de berekening van de totale werkgeverslasten, terwijl dat binnen het vo slechts gedeeltelijk het geval is. Ook zijn de overige werkgeversbijdragen in het vo lager dan binnen het po vanwege onder andere de premies voor het Vervangingsfonds en het Participatiefonds. Deze kosten zijn er in het vo ook, maar je vindt ze niet terug in het percentage van de werkgeverslasten.
Waarom krijgen schoolbesturen voornamelijk lumpsumfinanciering en is het meeste geld niet geoormerkt?
Het belangrijke basisprincipe voor de lumpsum is de autonomie van schoolbesturen om binnen de wettelijke kaders de beschikbare middelen naar eigen inzicht te besteden voor de realisatie van hun onderwijskundige doelen. Daarnaast biedt het een stabiele bekostiging om beleid te kunnen maken voor de lange termijn.
De Onderwijsraad (2018) beveelt aan om te blijven werken met lumpsumbekostiging en om terughoudend te zijn met doelfinanciering in haar rapport Inzicht in en verantwoording van onderwijsgelden. Wel dienen de organen die een rol spelen in de verantwoording over en het toezicht op de besteding van onderwijsgelden, beter toegerust te worden op hun verantwoordelijkheden, zegt de Onderwijsraad.
Waarop is de bekostiging van het primair onderwijs gebaseerd?
Schoolbesturen ontvangen jaarlijks een bedrag van de overheid waarmee ze in overleg met de ouders, personeel en andere stakeholders al hun uitgaven moeten doen. Deze systematiek heet de lumpsum. Het bedrag dat scholen en hun besturen ontvangen, bestaat nu nog uit twee afzonderlijke delen: personele en materiële lumpsum.
Tot 1 januari 2023 is de lumpsum grofweg opgebouwd uit twee delen: de personele en materiële lumpsum. Die worden ieder op een eigen manier berekend:
- Personele lumpsum: Het aantal leerlingen dat de school telde op 1 oktober van het voorgaande schooljaar (t-1), bepaalt voor het overgrote deel hoeveel personele lumpsum een schoolbestuur ontvangt. De lumpsum houdt er rekening mee dat ouder personeel meestal meer verdient dan jonger personeel: zijn zitten meestal in de hogere treden van de salarisschalen. Ook krijgen scholen voor speciaal onderwijs meer geld per leerling. De personele lumpsum wordt overigens toegekend per schooljaar, terwijl de indexatie hiervoor is gebaseerd op een kalenderjaar. Mede hierdoor weten scholen pas enkele maanden na het einde van het schooljaar wat de bekostiging van dat (afgelopen) schooljaar daadwerkelijk was.
- Materiële lumpsum: Deze is er voor bekostiging van zowel het gebouw (onderhoud, schoonmaak, energiekosten) en voor materiële kosten voor het geven van onderwijs (ICT-voorzieningen, lesmateriaal, meubilair). Het ministerie van OCW past de vergoeding elk jaar aan de prijsontwikkelingen aan.
Met ingang van 2023 wordt de lumpsum vereenvoudigd en ontvangen schoolbesturen per kalenderjaar een bedrag per school en een bedrag per leerling.
Waar de hoogte van de lumpsum onvoldoende rekening mee houdt, zijn nieuwe en veranderende taken die scholen in de loop van de jaren hebben gekregen. De bekostiging houdt bijvoorbeeld geen rekening met het feit dat van schoolbesturen wordt verwacht dat zij strategisch HR-beleid moeten voeren, investeren in toekomstbestendig onderwijs en meer digitaal werken, voldoen aan strengere eisen rondom duurzaamheid, Burgerschap, sociale veiligheid, verantwoording en privacy.
McKinsey heeft in 2020 in opdracht van het ministerie van OCW de doelmatigheid en toereikendheid van de bekostiging van het funderend onderwijs onderzocht (Een verstevigd fundament voor iedereen). Belangrijkste conclusie is dat de bekostiging toereikend is om aan de basiskwaliteit te voldoen, maar ontoereikend is voor de ambities van de scholen en de verwachtingen van de samenleving.
Wat gebeurt er met eventuele fusiecompensatie als een school opnieuw fuseert?
Op het moment dat er nieuwe fusiecompensatie (of aanvullende bekostiging bij samenvoeging na vereenvoudiging 2023) wordt toegekend, dan vervalt de oude toekenning. Zie in de huidige regelgeving bijv. artikel 3, vierde lid van de Regeling bijzondere bekostiging bij fusie en opheffing van scholen in het primair onderwijs en beleidsregel interpretatie samenvoeging in WPO en WEC. Na vereenvoudiging staat dit in het vijfde lid van artikel 41 van de Regeling bekostiging WPO en WEC 2023.
Mag een schoolbestuur investeren in het eigen schoolgebouw of geldt hiervoor een investeringsverbod?
In de Wet op het primair onderwijs is een bepaling opgenomen die het moeilijk maakt voor schoolbesturen om te investeren in het eigen schoolgebouw.
Toenmalig staatssecretaris Sharon Dijksma heeft destijds scholen ook formeel verboden te investeren. Achterliggende reden is dat het Rijk van mening is dat de middelen die zij aan de scholen via de lumpsum beschikbaar stellen worden besteed aan het onderwijs zelf. Daarmee werd voorbij gegaan aan het feit dat een investering in het gebouw direct (bijv. beter binnenklimaat) of indirect (bijv. energiebesparing) ook een daadwerkelijke bijdrage kan leveren aan de kwaliteit van het onderwijs. Formeel geldt dit investeringsverbod nog steeds. Wel voert het ministerie een terughoudend sanctiebeleid. In de praktijk vindt alleen terugvordering plaats bij het realiseren van extra vierkante meters (uitbreiding, tijdelijke huisvesting, m2 voor kinderopvang). Een schoolbestuur mag niet investeren in taken die onder de verantwoordelijkheid van de gemeente vallen.
Bij de overheveling van het onderhoud aan de buitenkant veranderde er op dit punt wel het een en ander. De overheveling betekent dat een bestuur sinds 1-1-2015 ook mag investeren in energiebesparende maatregelen en een kwalitatieve verbetering van de gebouwen. Immers het bestuur mag voor alles dat tot de verantwoordelijkheid hoort van het bestuur investeren. Bij de overheveling van het onderhoud is die verantwoordelijkheid voor het beheer en onderhoud uitgebreid tot het gehele gebouw. Dat maakt het dus ook logisch dat het bestuur ook geld mag besteden dat leidt tot kwalitatieve verbeteringen in bijvoorbeeld onderhoud, binnenklimaat en energieverbruik.
Omdat er veel onduidelijkheid bestaat bij schoolbesturen en gemeenten heeft de PO-Raad heeft bij de behandeling van de wet erop aangedrongen duidelijkheid te geven wat wel en niet mag. Bij de kamerbehandeling van de wet heeft toenmalig staatssecretaris Dekker enige duidelijkheid gegeven.
Hieronder vindt u de spelregels zoals die tot nu toe bekend zijn:
1. Onderhoud
Bij onderhoud mag een bestuur investeren in kwalitatieve verbeteringen van het gebouw. Randvoorwaarde is dat de investering zich in een redelijke termijn laat terugverdienen en zich beperkt tot een redelijk bedrag. Een definitie van de 2 begrippen is er niet. Het is aan het bestuur om in redelijkheid hiermee om te gaan.
2. Nieuwbouw
Bij nieuwbouw is het niet toegestaan dat een bestuur een bijdrage levert aan de nieuwbouw van een school voor dat deel waarvoor de gemeente verantwoordelijk is. Dus het kan niet zo zijn dat de gemeente maar een deel van de vergoeding betaalt en het bestuur de rest laat betalen. De gemeente moet minimaal de normvergoeding zoals die in de eigen huisvestingsverordening is vastgelegd vergoeden. Het bedrag moet ook zodanig zijn dat kan worden voldoen aan de eisen van het bouwbesluit. Het schoolbestuur mag wel boven deze normen investeren in het gebouw om bijvoorbeeld een lager energieverbruik of beter binnenklimaat te realiseren. Ook hier onder de voorwaarde dat het gaat om een redelijk bedrag en een redelijke termijn.
3. Renovatie
Bij renovatie wordt het iets ingewikkelder. Zoals bekend is renovatie een begrip dat in de wet niet is geregeld. Formeel is de gemeente nog slechts verantwoordelijk voor (vervangende) nieuwbouw. Renovatie van een gebouw (i.p.v. nieuwbouw) kan echter in het belang zijn van beide partijen. Voor het gemeentebestuur omdat het gaat om een levensduurverlengende activiteit, dat leidt tot lagere lasten dan wanneer nieuwbouw moet worden gerealiseerd. Voor het schoolbestuur omdat renovatie leidt tot een beter gebouw (functioneel en onderhoudstechnisch), minder energiekosten en daarmee dus tot lagere exploitatiekosten. Ook omvat renovatie onderhoudsactiviteiten waarvoor het bestuur sinds 1-1-2015 verantwoordelijk is. Bij renovatie is het dus ook niet onlogisch dat een schoolbestuur een bijdrage betaalt mits dat binnen redelijke grenzen blijft en zich in een redelijke termijn terugverdient.
Belangrijk is dat gemeente en schoolbestuur vroegtijdig goede afspraken maken. Met name de verdeling van de kosten is belangrijk. Daarbij kunnen verschillende verdeelsleutels worden gehanteerd, variërend van een procentuele verdeling tot een verdeling waarbij op elementniveau (gedetailleerde) afspraken worden gemaakt.
4. Renovatie of nieuwbouw
Nog ingewikkelder wordt het wanneer een keus gemaakt moet worden tussen nieuwbouw of renovatie. Immers bij nieuwbouw mag een schoolbestuur niet investeren binnen de normvergoedingen die de modelverordening van de gemeente noemt (zie hiervoor onder 2). Aan de andere kant leidt nieuwbouw ook meestal tot een aanzienlijke kostenbesparing voor het schoolbestuur. De vraag doet zich dan voor of een bijdrage mag worden geleverd aan een dergelijk nieuwbouw project. Nieuwbouw zal voor de gemeente vaak leiden tot hogere lasten, terwijl het voor het schoolbestuur meestal een besparing zal opleveren. Op zich is het dan niet onredelijk dat het schoolbestuur een bijdrage levert. Boven de gemeentelijke normvergoedingen is dat mogelijk (zie punt 2).
Indien de bijdrage van het schoolbestuur leidt tot een lagere bijdrage dan de normvergoeding van de gemeente is dat de vraag. Soms kan dat dus weliswaar redelijk zijn, maar is het wel in strijd met de regels. Een eenduidig antwoord is hier dus niet op te geven.
Voor de accountantscontrole zijn regels opgenomen in het controleprotocol. Deze gaan nog uit van een algeheel investeringsverbod. Dat betekent dat accountants verplicht zijn het jaarverslag melding te maken wanneer een bestuur investeert in het eigen gebouw. Overigens is bekend dat accountants hier verschillend mee om gaan.
OCW heeft een kennisdocument beschikbaar gesteld in aanloop naar de wetswijziging die het investeringsverbod opheft. Hierin is aangegeven waarin een schoolbestuur mag investeren binnen de huidige wetgeving.