Zoeken
Zoekfilters
Type
Thema
Serviceniveau
Mag een leerling van jonger dan 4 jaar worden toegelaten op school?
Op grond van artikel 39 lid 1 WPO moet een kind om als leerling tot een school te worden toegelaten de leeftijd van 4 jaar hebben bereikt. Artikel 39 lid 3 WPO biedt wel de mogelijkheid om in de periode vanaf de leeftijd van 3 jaar en 10 maanden tot het bereiken van de leeftijd van 4 jaar kinderen gedurende ten hoogste 5 dagen toe te laten. Dit zijn de zogenaamde ‘wendagen’. Deze kinderen zijn geen leerlingen in de zin van de wet.
Hoe verantwoorden schoolbesturen zich over hun uitgaven?
Schoolbesturen leveren hierover jaarlijks honderden cijfers en gegevens aan bij DUO. Dat is in de wet vastgelegd. Alle niet privacygevoelige gegevens zijn voor een ieder beschikbaar op de website van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) van het ministerie van OCW. Daarnaast is een schoolbestuur verplicht om zich in het jaarverslag (bestuursverslag en jaarrekening) op hoofdlijnen te verantwoorden over de vooraf gestelde doelen, wat daarvan gedurende het jaar terecht is gekomen (resultaten) en wat het effect van dit alles is op de huidige en toekomstige financiële positie (balans). Van iedere euro verantwoorden waar deze aan is uitgegeven, is onbegonnen, bureaucratisch werk.
Overigens gelden voor alle besturen dezelfde regels. Eénpitters, scholen met een vaak vrijwillig ouderbestuur, en grote besturen moeten allemaal dezelfde verantwoording afleggen. Voor éénpitters is dit een flinke en ingewikkelde klus omdat zij, in tegenstelling tot de grotere besturen, hierbij veelal geen professionele hulp hebben.
Op welke wijze wil de PO-Raad verantwoording door de sector stimuleren?
Alle schoolbesturen in het primair onderwijs die publiek geld ontvangen, dienen hierover verantwoording af te leggen door middel van het jaarverslag. In het jaarverslag geven zij inzicht in hun (financiële) beleid. In de actuele Regeling jaarverslaggeving onderwijs (RJO) staat aan welke eisen het jaarverslag[1] moet voldoen.
Het grootste deel van de middelen die schoolbesturen ontvangen is zogenaamde lumpsum financiering: het schoolbestuur is, binnen grenzen, vrij in de besteding van de middelen. Door deze vrijheid wordt verantwoording steeds belangrijker.
Mede als gevolg van wet- en regelgeving, verantwoorden besturen zich vooral aan de Inspectie van het Onderwijs en de eigen Raad van Toezicht. Dat heet ‘verticale verantwoording’
In 2020 is de Code Goed Bestuur herzien. De code is bedoeld als leidraad voor bewustwording, dialoog en verantwoordelijk handelen in aansluiting op de actuele thema’s en uitdagingen voor het primair onderwijs. De herziene code nodigt uit om te reflecteren, eigen keuzes te maken en deze keuzes te verantwoorden.
Het gaat dan vooral om het stimuleren van de horizontale verantwoording waarbij een bestuur met schoolteams, ouders, lokale partijen om de school en collega-besturen het gesprek voert over beleidskeuzes.
In de toolbox van de PO-Raad staat een gebruiksvriendelijk format dat schoolbesturen helpt bij het schrijven van een kort en bondig bestuursverslag dat de doelen en ambities van de organisatie evalueert en ondersteunt in de horizontale en verticale verantwoording.
[1] Het jaarverslag bestaat uit het bestuursverslag, de jaarrekening en overige gegevens (waaronder de accountantsverklaring)
Moeten de handtekening van beide ouders op het inschrijfformulier van een leerling staan, ook als er sprake is van een (v)echtscheiding?
In dit soort situaties kun je het bijna nooit goed doen; er zal altijd een ouder bezwaar hebben. Dit is de formele kant:
Als beide ouders (nog) het ouderlijk gezag hebben, moeten ze strikt genomen allebei tekenen. Helaas is dat niet altijd te regelen. Daarom is in het Burgerlijk Wetboek bepaald dat derden die te goeder trouw zijn ervan mogen uitgaan dat elke beslissing genomen door één ouder is genomen mét toestemming van de andere ouder. Alleen als derden (zouden moeten) weten dat er onenigheid is tussen de ouders, vervalt dit vermoeden en hebben zij de expliciete toestemming van beide ouders nodig.
Wanneer een moeder haar kind komt inschrijven op school, en de school niet weet dat er een conflict is tussen de ouders over deze inschrijving, mag de school het kind dus rechtsgeldig inschrijven. Wanneer de vader achteraf laat weten niet akkoord te gaan met deze inschrijving, blijft de inschrijving bestaan en kan de vader deze alleen aanvechten voor de rechter.
Wanneer de school op het moment van de inschrijving weet dat de vader hiermee niet akkoord gaat, kan het kind niet rechtsgeldig ingeschreven worden. Het kind mag pas worden ingeschreven als de ouders een akkoord bereiken, of wanneer een rechter de knoop doorhakt.
Wanneer één van beide ouders niet reageert dan moet de school ervan uitgaan dat ouders niet op één lijn zitten. Als wordt vermoed dat een ouder er niet achter staat en de school kan deze ouder niet bereiken, dan moet de andere ouder de toestemming van de niet reagerende ouder krijgen. Desnoods via de rechter.
Het advies is altijd om te overleggen met beide ouders, en mogelijk met de oude school, en te pleiten voor rust totdat de zaak door de rechter is beslist. Wat is het beste voor het kind; nog een aantal weken op de oude school of op de nieuwe, beide met het risico dat het toch weer anders wordt?
Is de school verplicht om beide ouders (of de voogd) een uitnodiging te versturen oudergesprekken?
Scholen hebben een actieve informatieplicht aan (gescheiden) ouders, dit staat in artikel 11 van de Wet op het primair onderwijs (Wpo). Deze plicht houdt in dat de school rapporteert over de vorderingen van de leerling aan ouders, voogd en/of verzorgers, dan wel aan de leerling zelf indien hij/zij meerderjarig en handelingsbekwaam is. De school geeft aan beide ouders dezelfde informatie en nodigt beide ouders uit voor ouderavonden, oudergesprekken of andere momenten van overleg. Bij gezamenlijk ouderlijk gezag mag de school ervan uitgaan dat ouders op één lijn zitten wat betreft opvoeding en dat beide ouders op de hoogte zijn van belangrijke informatie van de school. Als een van de ouders aangeeft dat het overleg niet gezamenlijk kan worden gevoerd, moet de school aanbieden om het gesprek apart te voeren mits dit niet onevenredig belastend is voor de school.
Wie is aansprakelijk voor een ongeval op het schoolplein buiten schooltijd?
Een speelplaats bij een school heeft meestal 2 functies: als openbare ruimte en als schoolplein. Onder schooltijd is het plein in gebruik onder verantwoordelijkheid van het schoolbestuur. Daarna Na en voor schooltijd en daarvoor valt het plein feitelijk onder de openbare ruimte en draagt de gemeente (mede) verantwoordelijkheid. In verband hiermeeOnder andere door deze gedeelde verantwoordelijkheid, is het wenselijk met de gemeente een convenant te sluiten waarin is opgenomen dat beide functies voorkomen en welke partij in welke situatie verantwoordelijk is, indien zich op dit terrein een ongeluk voordoet. Als alles goed is onderhouden en een spelend kind het been breekt, zijn in beginsel het schoolbestuur en de gemeente hiervoor niet aansprakelijk. Maar als het kind door nalatigheid van een één van de partijen struikelt over een opgebroken toegangspad of omhoog gelegen tegels, dan wel ongelukkig valt of schade aan de kleding ontstaat doordat de kwaliteit van de schommel niet in orde is, een paar treden van de glijbaan zijn doorgeroest, het klimrek niet veilig is, et cetera, dient terdege rekening te worden gehouden met een aansprakelijkheidsstelling.
Om vermelde aansprakelijkheid te voorkomen wordt steeds vaker de speelplaats na schooltijd afgesloten en zelfs na overleg met de politie, verboden toegang-bordjes geplaatst. Hierdoor ontstaat voor de politie de mogelijkheid eventueel verbaliserend op te treden en zal ongetwijfeld regelmatiger door hen toezicht worden uitgeoefend. Voor de kinderen uit de buurt betekent dit echter een inperking van speelvoorzieningen, met alle mogelijke gevolgen voor de beweging van kinderen van dien. Alvorens een dergelijk bordje te plaatsen verdient het daarom aanbeveling overleg te voeren met de gemeente om te bezien of dit wel de gewenste oplossing is, respectievelijk het probleem niet alsnog anderszins kan worden ondervangen, bijvoorbeeld door een bordje te plaatsen dat het gebruik van de speelplaats na schooltijd voor eigen risico is, hetgeen minder dreigend naar de buurt overkomt.