Het reglement voor de medezeggenschapsraden van onze scholen laten we vaststellen door de GMR zodat we een uniform MR-reglement hebben voor al die scholen. Is dit de juiste manier om dat te regelen?
Het vaststellen van het reglement van de Medezeggenschapsraad (MR) is omschreven in artikel 23 van de WMS. Dit artikel gaat ervan uit dat voor iedere school afzonderlijk een reglement wordt vastgesteld en dat iedere MR van een school over zijn eigen medezeggenschapsreglement moet kunnen oordelen.
Een en ander laat onverlet dat het bevoegd gezag de vrijheid heeft om voor iedere school een zelfde medezeggenschapsreglement vast te stellen. Het streven naar uniformiteit is legitiem en ook in beginsel redelijk.
Stel een MR wil van het voorgestelde reglement afwijken. Het bevoegd gezag weigert dat met een beroep op de gewenste uniformiteit (ik wil als bevoegd gezag iedere MR gelijk behandelen, gelijke rechten en plichten geven etc.). Dat kan dan tot een reglementsgeschil leiden. De Landelijke Commissie Geschillen (LGC) zal dan moeten afwegen of met betrekking tot het gewraakte punt het streven van het bevoegd gezag naar uniformiteit al dan niet onredelijk is.
Wanneer de GMR het reglement van de scholen vaststelt, is de gedachte kennelijk dat de vaststelling van een (uniform) medezeggenschapsreglement een aangelegenheid van gemeenschappelijk belang is, waardoor de GMR in de bevoegdheid treedt van de afzonderlijke MR’en (artikel 16, eerste lid WMS).
Deze redenering gaat niet op, omdat:
- De bevoegdheid van een MR om over zijn eigen medezeggenschapsreglement een oordeel te geven expliciet in artikel 23, lid 2 WMS is geformuleerd en in het eerste lid van dat artikel is bepaald dat het bevoegd gezag voor iedere MR een reglement vaststelt.
- Er elders in de WMS geen bepaling is, die stelt dat artikel 23 buiten toepassing blijft in het geval er een GMR is.
Het is dus niet de bedoeling dat de GMR het reglement voor de afzonderlijke MR’en vaststelt.