Zoeken
Zoekfilters
Type
Thema
Serviceniveau
Kan er afgeweken worden van de reiskostenvergoedingsregeling zoals gemeld in artikel 7.2 CAO PO?
Artikel 7.2 lid 11 CAO PO geeft aan dat de werkgever met instemming van de PGMR een (tijdelijke) vergoedingsregeling woon-werkverkeer vast kan stellen indien de regeling een verbetering inhoudt ten opzichte van de regeling in dit artikel. Zodra de reiskostenvergoeding hoger wordt dan 19 cent per kilometer, zal alles boven de 19 cent per kilometer in verband met de fiscale regelgeving niet meer netto uitbetaald mogen worden. Wij adviseren schoolbesturen een afwijkende reiskostenvergoedingsregeling aan de Belastingdienst voor te leggen. De Belastingdienst kan toetsen of de fiscale regelgeving juist gevolgd wordt.
Hoe hoog is de overhead in het primair onderwijs?
De PO-Raad werkt samen met de VO-raad aan een benchmark voor het funderend onderwijs. Sinds 1 februari 2021 is een digitaal benchmark instrument beschikbaar dat de komende jaren verder zal worden doorontwikkeld. De benchmark maakt op dit moment vergelijkingen tussen schoolbesturen mogelijk binnen de thema’s financiën, bedrijfsvoering en medewerkers. In de loop van 2022 wordt de benchmark uitgebreid met thema’s als onderwijskwaliteit en overhead.
Hierbij wordt uitgegaan van de definitie dat overhead het geheel is van functies gericht op de sturing en ondersteuning van de medewerkers in het primaire proces. Tot de overhead behoren alle functies die dit doel dienen. De overheadfuncties in het onderwijs staan derhalve niet rechtstreeks ten dienste van de leerling. Ze leveren indirect een bijdrage aan het functioneren van de organisatie (Huijben 2011).
Overhead wordt gemeten aan de hand van het aantal formatieplaatsen binnen een schoolorganisatie en niet als percentage van de baten.
Is schoolbekostiging een goed idee?
In het huidige systeem worden schoolbesturen bekostigd. In een motie uit 2018 heeft Tweede Kamerlid Paul van Meenen (D66) de regering verzocht onderzoek te doen naar het direct bekostigen van scholen in het funderend onderwijs.
Het onderzoek werd uitgevoerd door de Onderwijsraad die in haar rapport inzicht en verantwoording van onderwijsmiddelen (2018) de aanbeveling doet om te blijven werken met lumpsumbekostiging en om terughoudend te zijn met doelfinanciering.
Een directe bekostiging heeft verschillende nadelen: Zo heeft een school in die situatie minder mogelijkheden om schaalvoordelen te realiseren, waardoor er minder geld overblijft voor handen in de klas. Bij bekostiging op schoolniveau hoort ook verantwoording op schoolniveau. Dit leidt tot een grote toename van administratieve lasten en overhead. Grotere organisaties hebben meer mogelijkheden om deskundigheid op te bouwen. Bekostiging op schoolniveau zou er ten slotte ook toe leiden dat iedere school een eigen reserve aan dient te houden. Daardoor zouden de reserves in het onderwijs toenemen terwijl die juist teruggebracht moeten worden.
Door medezeggenschap te versterken worden scholen meer betrokken bij de begroting en de verdeling van middelen (allocatie). De GMR heeft adviesrecht ten aanzien van het meerjaren financieel beleid en de verdeling van middelen over voorzieningen op bovenschools niveau en op schoolniveau.
Is er de afgelopen jaren meer geld per leerling naar het primair onderwijs gegaan of is er juist op bezuinigd?
McKinsey laat in haar rapport “Een verstevigd fundament voor iedereen” (2020) zien, dat tussen 2009 en 2019 de toename in bijdrage van het ministerie van OCW (+/+ € 1,7 mld.) volledig teniet werd gedaan door een afname in bijdrage van andere overheden (-/- € 1,9 mld.).
De toename van de rijksbijdragen aan het primair onderwijs heeft daarom niet geleid tot meer ruimte in de begroting van schoolbesturen. Sterker nog, deze extra middelen zijn opgegaan aan:
- Hogere loonkosten. Immers, veel extra middelen zijn toegekend ten behoeve van het indexeren en verbeteren van arbeidsvoorwaarden. De middelen leiden dan tot een betere beloning maar niet tot extra handen in en buiten de klas (fte).
- Nieuwe taken. Denk in dit kader aan extra geld voor de aanpak werkdruk. Dat extra geld heeft dus géén positief effect gehad op de reguliere begroting van schoolbesturen.
En dat terwijl in die reguliere begroting steeds meer ruimte nodig is om te voldoen aan de eisen van deze tijd. Denk aan ICT, burgerschap, sociale veiligheid, AVG, professioneel HR beleid en (financiële) verantwoording.
Daarnaast hebben scholen al jaren te maken met niet gecompenseerde kostenstijgingen. Ook dit heeft een negatief effect op de begroting van schoolbesturen.
Hoe verantwoorden schoolbesturen zich over hun uitgaven?
Schoolbesturen leveren hierover jaarlijks honderden cijfers en gegevens aan bij DUO. Dat is in de wet vastgelegd. Alle niet privacygevoelige gegevens zijn voor een ieder beschikbaar op de website van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) van het ministerie van OCW. Daarnaast is een schoolbestuur verplicht om zich in het jaarverslag (bestuursverslag en jaarrekening) op hoofdlijnen te verantwoorden over de vooraf gestelde doelen, wat daarvan gedurende het jaar terecht is gekomen (resultaten) en wat het effect van dit alles is op de huidige en toekomstige financiële positie (balans). Van iedere euro verantwoorden waar deze aan is uitgegeven, is onbegonnen, bureaucratisch werk.
Overigens gelden voor alle besturen dezelfde regels. Eénpitters, scholen met een vaak vrijwillig ouderbestuur, en grote besturen moeten allemaal dezelfde verantwoording afleggen. Voor éénpitters is dit een flinke en ingewikkelde klus omdat zij, in tegenstelling tot de grotere besturen, hierbij veelal geen professionele hulp hebben.
Op welke wijze wil de PO-Raad verantwoording door de sector stimuleren?
Alle schoolbesturen in het primair onderwijs die publiek geld ontvangen, dienen hierover verantwoording af te leggen door middel van het jaarverslag. In het jaarverslag geven zij inzicht in hun (financiële) beleid. In de actuele Regeling jaarverslaggeving onderwijs (RJO) staat aan welke eisen het jaarverslag[1] moet voldoen.
Het grootste deel van de middelen die schoolbesturen ontvangen is zogenaamde lumpsum financiering: het schoolbestuur is, binnen grenzen, vrij in de besteding van de middelen. Door deze vrijheid wordt verantwoording steeds belangrijker.
Mede als gevolg van wet- en regelgeving, verantwoorden besturen zich vooral aan de Inspectie van het Onderwijs en de eigen Raad van Toezicht. Dat heet ‘verticale verantwoording’
In 2020 is de Code Goed Bestuur herzien. De code is bedoeld als leidraad voor bewustwording, dialoog en verantwoordelijk handelen in aansluiting op de actuele thema’s en uitdagingen voor het primair onderwijs. De herziene code nodigt uit om te reflecteren, eigen keuzes te maken en deze keuzes te verantwoorden.
Het gaat dan vooral om het stimuleren van de horizontale verantwoording waarbij een bestuur met schoolteams, ouders, lokale partijen om de school en collega-besturen het gesprek voert over beleidskeuzes.
In de toolbox van de PO-Raad staat een gebruiksvriendelijk format dat schoolbesturen helpt bij het schrijven van een kort en bondig bestuursverslag dat de doelen en ambities van de organisatie evalueert en ondersteunt in de horizontale en verticale verantwoording.
[1] Het jaarverslag bestaat uit het bestuursverslag, de jaarrekening en overige gegevens (waaronder de accountantsverklaring)
Hoe lang mag een medewerker op arbeidstherapeutische basis werken?
Werken op arbeidstherapeutische basis betekent dat de persoon in belang van zijn re-integratie op advies van de deskundige persoon, de arbodienst of het re-integratiebedrijf wenselijk geachte arbeid voor de werkgever of voor derden verricht.
Tijdens een ziektetraject kan een medewerker een periode op arbeidstherapeutische basis werken. Er is sprake van arbeid op therapeutische basis, indien de werkzaamheden aan de volgende eisen voldoen:
- De activiteiten moeten binnen een van tevoren aangegeven periode uitgevoerd worden;
- De periode mag nooit langer dan zes weken zijn;
- De werkzaamheden moeten deel uitmaken van een opbouwend re-integratietraject;
- Het werk dat wordt gedaan mag geen bestaande functie zijn die in de cao staat omschreven;
- Het moet een gecreëerde functie zijn;
- Er moet te allen tijde begeleiding aanwezig zijn;
- De medewerker moet op elk moment weg kunnen gaan.
Vaak is werken op arbeidstherapeutische basis niet nodig, of zijn enkele dagen voldoende voor een bedrijfsarts om een vervolgplan te kunnen opstellen. Zodra de bedrijfsarts dat mogelijk acht, is het de bedoeling dat een medewerker arbeid met enige loonvormende waarde gaat verrichten (arbeid heeft loonvormende waarde wanneer de werkgever er ook iets aan heeft).
Welke re-integratieverplichtingen heeft de werkgever bij langdurige ziekte van een werknemer?
Als werkgever heb je een re-integratieverplichting. Dat betekent dat - wanneer de werknemer ziek is en er is geen sprake van kortdurend verzuim - je een plan moet maken voor re-integratie.
Als het UWV van mening is dat de werkgever zich niet voldoende heeft ingespannen om de werknemer weer aan een andere baan te helpen, kan het UWV een loonsanctie opleggen. Dat houdt in dat de werkgever de zieke medewerker maximaal een jaar langer in dienst moet houden. Tijdens een dergelijke periode ontvangt de medewerker 80 % van zijn salaris.